A|A|A
kinderneurologie

 

 

 

 

 



Ziektenbeelden

Vraag om informatie

Gastenboek

Van A tot en met Z

Praktische links

Contact met ouders

DCD

 

Wat is DCD?
DCD is een afkorting die staat voor developmental coordination disorder, een Engelse term voor kinderen die lichte problemen hebben met het goed op elkaar afstemmen en coördineren van hun bewegingen waardoor ze een achterstand hebben in hun motorische ontwikkeling in vergelijking met hun algemene ontwikkeling en daar last van hebben tijdens het dagelijks leven.

Hoe wordt DCD ook wel genoemd?
DCD is een term die tegenwoordig veel gebruikt wordt. DCD is een afkorting die staat voor de Engelse woorden Developmental Coordination Disorder. Het woord delevopmental geeft aan dat deze problemen al vroeg tijdens de ontwikkeling duidelijk worden. Het woord coordination geeft aan dat er problemen zijn met het afstemmen en coordineren van bewegingen. Disorder betekent aandoening.

Coordinatieontwikkelingsstoornis
Ook wordt de Nederlandse naam coordinatieontwikkelingsstoornis gebruikt. Dit is de Nederlandse vertaling van de Engelse woorden Developmental Coordination Disorder.

Houterig of clumpsy
Vroeger werden deze kinderen onhandig, houterig of clumpsy genoemd.

Minimal neurological dysfunctions
Ook de termen minimal neurological dysfunctions (MND) of minimal brain damage (MBD) werd vroeger wel gebruikt voor deze kinderen. In het buitenland werd de term DAMP veel gebruikt: Dysfunction of Attention and Motor Perception.

Dyspraxie
De woorden DCD en dyspraxie worden vaak door elkaar gebruikt en lijken in praktijk veel op elkaar. Het verschil tussen de twee termen zit in de leeftijd waarop de problemen ontstaan. Bij kinderen met DCD zijn deze problemen al vanaf de jonge leeftijd aanwezig. Dyspraxie kan ook op oudere leeftijd ontstaan als gevolg van hersenschade. Soms wordt daarom de term ontwikkelingsdyspraxie gebruikt, om aan te geven dat de dyspraxie al vanaf jonge leeftijd aanwezig is.

Motorische ontwikkelingsachterstand
Bij kinderen met DCD is er sprake van een motorische ontwikkelingsachterstand. Maar een motorische ontwikkelingsachterstand kan door meer verschillende aandoeningen worden veroorzaakt dan alleen door DCD (bijvoorbeeld door een cerebrale parese of door een spierziekte). De woorden zijn dus niet inwisselbaar.

Hoe vaak komt DCD voor bij kinderen?
DCD komt ongeveer bij één op de tien tot twintig schoolgaande kinderen voor.

Bij wie komt DCD voor?
DCD wordt ongeveer twee tot vijf keer vaker bij jongens dan bij meisjes gezien.
DCD problematiek wordt vaker gezien bij kinderen met ADHD, bij kinderen met een autisme spectrumstoornis of bij kinderen met leerproblemen. Bij de helft van de kinderen met ADHD wordt ook DCD gezien.

Wat is de oorzaak van DCD?
Niet goed bekend
De precieze oorzaak van het ontstaan van DCD is niet goed bekend.

Werking van de hersenen
Bij kinderen met DCD blijken de hersenen anders te werken dan bij kinderen zonder DCD. Vooral de samenwerking tussen verschillende delen van de hersenen verloopt minder optimaal. Om een taak goed uit te voeren, moet verschillende hersencellen in verschillende delen van de hersenen goed met elkaar samenwerken in een netwerk. Bij kinderen met DCD worden deze netwerken minder goed aangelegd en werken deze netwerken minder optimaal.

Hersengebieden betrokken bij beweging
Om goed te kunnen bewegen zijn veel verschillende gebieden in de hersenen nodig die op juiste manier met elkaar moeten samenwerken. Een deel van deze gebieden liggen aan de voorkant in de hersenen in de zogenaamde frontaalkwab, maar ook de diepe basale kernen en de kleine hersenen zijn betrokken bij bewegen. Informatie vanuit spieren en gewrichten moet worden teruggegeven aan de hersenen. Deze informatie, die sensorische informatie wordt genoemd, is ook heel belangrijk om op de juiste manier te kunnen bewegen. Bij kinderen met DCD werken de netwerken om goed te kunnen bewegen minder goed en verloopt ook de verwerking van deze sensorische informatie minder goed.

Emoties, gedrag en leren
De hersengebieden die betrokken zijn bij het regelen dat het lichaam kan bewegen, hebben ook allemaal een rol bij het verwerken en begrijpen van emoties, bij het bepalen van het gedrag en bij leren. Wanneer het netwerk van deze hersengebieden niet goed werkt, kunnen er ook problemen ontstaan met het verwerken en begrijpen van emoties, met het gedrag of met leren. Deze problemen komen dan ook vaker voor bij kinderen met DCD.
Aam de andere kant kunnen problemen met bewegen weer van invloed zijn op het zelfbeeld en zelfvertrouwen van het kind en op deze manier ook zorgen voor problemen met verwerken en begrijpen van emoties en tonen van gedrag.

Problemen met praten
Om goed te kunnen praten, moeten de spieren van de mond, de tong en de keelholte goed worden aangestuurd. Dit wordt voor een groot deel door dezelfde netwerken geregeld die ook zorgen voor het bewegen van de armen en benen. Daarom komen problemen met het juist uitspreken van woorden en zinnen vaker voor bij kinderen met DCD.

Vroeggeboorte
Kinderen die te vroeg geboren worden (voor een zwangerschapsduur van 37 weken) hebben een verhoogde kans op het hebben van DCD.

Erfelijke aanleg
Kinderen met DCD hebben vaak meerdere familieleden die ook DCD hebben. Waarschijnlijk speelt een erfelijke aanleg een rol. Hoe die erfelijke aanleg een rol speelt is niet precies bekend.


Syndromen
Problemen met de grove en fijne motoriek kunnen ook een uiting zijn van een onderliggende aandoening van de hersenen of van de zenuwen en de spieren. Bij deze kinderen is er sprake van problemen met bewegen als gevolg van deze onderliggende aandoening. Soms wordt in de loop van de tijd duidelijk dat er sprake is van een onderliggende aandoening.
Bij een deel van de kinderen met problemen met bewegen wordt vermoed dat er sprake is van een onderliggende aandoening, maar lukt het niet met de huidige technieken om deze aandoening aan te tonen en een naam te geven. Deze groep kinderen krijgt dan in tussentijd vaak de diagnose DCD, zodat er al wel een behandelplan gemaakt kan worden.
Zodra er wel een onderliggende aandoening wordt aangetoond wordt er niet meer gesproken van DCD, maar van de naam van de onderliggende aandoening.

 

Wat zijn de verschijnselen van DCD?
Variatie
Er bestaat variatie tussen de hoeveelheid en de ernst van de onderstaande symptomen die verschillende kinderen met DCD hebben. Het valt van te voren niet te voorspellen welke symptomen een kind zal krijgen. Dat betekent dat onderstaande kenmerken kunnen voorkomen, maar niet hoeven voor te komen.



Lage spierspanning
Kinderen met DCD hebben een lagere spanning in hun spieren. Ze voelen daardoor wat slapper aan dan kinderen zonder DCD. Door de lagere spierspanning kunnen kinderen hun gewrichten vaak overstrekken.

Ontwikkelingsmijlpalen
Kinderen met DCD zijn vaak wat trager in het bereiken van de zogenaamde ontwikkelingsmijlpalen zoals gaan kruipen, zitten, staan en lopen.

Grove motoriek
Kinderen met DCD bewegen minder fraai dan hun leeftijdsgenoten zonder DCD. Hun bewegingen zijn niet soepel, maar eerder houterig. Ze vallen gemakkelijker en hebben meer moeite om hun evenwicht te bewaren. Het vangen en gooien van een bal gaat vaak lastiger. Kinderen met DCD hebben vaak ook meer moeite om te leren fietsen, zwemles of om met gymnastiek of sport mee te komen.

Fijne motoriek
Kinderen met DCD hebben vaak ook een minder goed ontwikkelde fijne motoriek. Ze hebben moeite met het vasthouden van hun pen en met het tekenen en schrijven. Hun handschrift is vaak slordig. Ook andere fijne motoriek vaardigheden zoals veters strikken, knoopjes dichtmaken, eten met mes en vork, tekenen met een potlood, of knippen met een schaar gaan moeizamer. Met name complexe opdrachten die net werken en snel uitgevoerd moeten worden, zijn moeilijk voor kinderen met DCD. Ook hebben veel kinderen moeite met hun oog-hand coordinatie.

Meer problemen in onbekende of drukke omgeving
Kinderen met DCD hebben vaak meer problemen met bewegen wanneer ze in een onbekende omgeving zijn. Ook kan een drukke omgeving met veel afleidende prikkels maken dat kinderen meer last hebben van problemen met bewegen.

Onrust
Kinderen met DCD hebben vaak veel onrust in hun lichaam. Ze hebben moeite om stil te zitten en zijn graag in beweging. Ook friemelen ze graag met hun handen.

Spraakproblemen
Kinderen met DCD hebben ook vaker problemen met spreken. Ze praten vaak onduidelijker en hebben moeite met een duidelijke uitspraak van de woorden.
Stotteren komt vaker voor bij kinderen met DCD.

Leerproblemen
Bij kinderen met DCD komen vaker leerproblemen. Kinderen hebben vaker moeite met het overzien van hun taak en het maken van een goede planning. Ook zijn kinderen sneller afgeleid door prikkels om hen heen. Het werktempo ligt vaak lager. Informatie die kinderen horen wordt vaak beter verwerkt dan informatie die kinderen alleen zien. Kinderen hebben meer herhaling nodig om de lesstof goed te kunnen onthouden. Specifieke leerpoblemen zoals dyslexie, dyscalculie of NLD komen vaker voor bij kinderen met DCD. Dyslexie komt bij een op de 10 tot twintig kinderen met DCD voor.

Zelfbeeld
Kinderen met DCD hebben een grotere kans om een lager zelfbeeld te ontwikkelen. Ze hebben het gevoel dat zij minder goed zijn dan andere kinderen en kunnen zich hierdoor onzeker voelen. Dit kan maken dat kinderen het lastiger vinden om vrienden te maken en bij een vriendengroep te horen.

AD(H)D
AD(H)D komt vaker voor bij kinderen met dit syndroom. Geschat wordt dat dit bij één op de twee kinderen met DCD voorkomt. Kinderen met ADHD hebben moeite om bij een taakje langere tijd de aandacht te houden. Ze spelen maar kort met een bepaald speelgoed en gaan dan weer naar een ander stukje speelgoed. Kinderen zijn snel afgeleid door een geluid of een beweging in de kamer. Op school hebben kinderen moeite langer tijd hun aandacht bij het schoolwerk te houden.
Kinderen kunnen moeite hebben met stil zitten en bewegen het liefst de hele dag. Kinderen hebben de neiging om eerst te doen en dan pas te denken of dit wel verstandig is, dit wordt impulsief gedrag genoemd.

Angst
Kinderen met dit syndroom hebben gemakkelijker last van angsten. Bijvoorbeeld angst om alleen zonder de ouders te zijn, angst voor het donker of angst voor onbekende en vreemde situaties of angst om te falen.Bij een op de drie kinderen is er sprake van een angststoornis

Risico op overgewicht
Wanneer kinderen met DCD activiteiten met bewegen gaan vermijden, omdat zij hier minder goed in zijn, bestaat er een verhoogd risico op het krijgen van overgewicht. Voldoende bewegen op een dag is belangrijk voor het behouden van een goed gewicht. Overgewicht kan weer zorgen voor afname van het zelfbeeld en toename van onzekerheid en het gevoel van falen. Dat kan weer zorgen voor toename van angst- en stemmingsproblemen.

Zindelijkheid
Hoewel het geen onderdeel is van DCD problematiek is het voor kinderen met DCD vaak moeilijker om zindelijk te worden. Ze worden op een latere leeftijd zindelijk dan leeftijdsgenoten. Een deel van de kinderen blijft veel moeite houden om ’s nachts droog te blijven.

Hoe wordt de diagnose DCD gesteld?
Verhaal en onderzoek
De diagnose DCD wordt gesteld op grond van het verhaal van het kind en de ouders/verzorgers en de bevindingen bij onderzoek door een arts die ervaring heeft met DCD (kinderrevalidatiearts, kinderarts, kinderneuroloog, jeugdarts of kinder- en jeugdpsychiater). Er bestaan geen aanvullende onderzoeken die de diagnose DCD kunnen bevestigen. Er zijn wel criteria vastgesteld wanneer er gesproken mag worden van DCD.
Indien er bij onderzoek aanwijzingen zijn voor een onderliggende aandoening kunnen er wel onderzoeken verricht worden die er op gericht zijn om deze onderliggende aandoening aan te tonen of uit te sluiten. Voor de leeftijd van 5 jaar is het moeilijker om de diagnose DCD te stellen, omdat er een grote variatie bestaat in de ontwikkeling van kinderen.

Vragenlijsten
Er bestaan speciale vragenlijsten die ouders, verzorgers, leerkrachten of andere personen die het kind goed kennen, kunnen worden ingevuld. De meeste gebruikte vragenlijst in Nederland is de CVO-vragenlijst (Coordinatie Vragenlijst voor Ouders). Voor de leerkracht en de gymleerkracht bestaat ook de GMO-vragenlijst (Groningen Motoriek Observatielijst).
Met behulp van de CBCL-vragenlijst (Child Behaviour CheckList), de YSR-vragenlijst (Youth Self Report) en de TRF-vragenlijst (Teacher Report Form) kunnen bijkomende problemen in het omgaan met emoties en gedragsproblemen in kaart gebracht worden.
De CBSK-vragenlijst (Competentiebelevingsschaal voor kinderen van 8-12 jaar), de CBSA-vragenlijst ( Competentiebelevingsschaal voor adolescenten van 12-18 jaar), Hoe vind ik dat ik het doe-vragenlijst voor kinderen van 6-12 jaar kan informatie verkregen worden over het zelfbeeld van kinderen of adolescenten.

Ontwikkelingsonderzoek
De kinderfysiotherapeut heeft speciale onderzoekstesten waarbij gekeken worden hoever de motorische ontwikkeling van een kind is ten opzichte van het gemiddelde kind. Aan de hand van deze testen kan medebepaald worden of er sprake is van DCD. Kinderen met DCD scoren op de zogenaamde movement ABC-test (m-ABC-2) onder de p5 indien ze tussen de 3 en 5 jaar zijn en p15 als ze tussen de 5 en 16 jaar zijn. Door middel van de DCDDaily kan informatie gekregen worden over het uitvoeren van verschillende taken die kinderen in het dagelijks leven.
De KNGF evidence statement motorische schrijfproblemen kan gebruikt worden om schrijfproblemen op te sporen.
Vaak wordt er ook een algemeen ontwikkelingsniveau bepaald door een orthopedagoog of kinderpsycholoog. Een logopediste kan de spraaktaalontwikkeling in kaart brengen.

Hoe wordt DCD behandeld?
Blijven bewegen
Een deel van de kinderen met DCD heeft geen extra behandeling nodig. Met de tijd en met de oefening door spel en sport verbeteren zij alsnog hun vaardigheden van zowel de grove als de fijne motoriek. Een deel van de kinderen blijft altijd onhandiger dan andere kinderen, maar ondervindt hiervan geen problemen in het dagelijks leven.
Wanneer een kind problemen lijkt te gaan krijgen als gevolg van de DCD, bijvoorbeeld omdat het kind bewegen gaat vermijden, onzeker wordt,weinig zelfvertrouwen opbouwt of gepest wordt, is het verstandig om in een vroeg stadium wel te starten met extra behandeling in de vorm van therapie. Het is voor starten van therapie belangrijk dat kind en ouders een hulpvraag hebben, zodat de juiste therapie passend bij de hulpvraag kan worden gezocht.

Stimuleren zelfvertrouwen
Het is voor kinderen met DCD heel belangrijk om gewaardeerd te worden om de inzet die ze tonen en minder om het eindresultaat. Kinderen met DCD blijken namelijk gemakkelijker een negatief zelfbeeld te ontwikkelen omdat zij niet goed mee kunnen komen op gebied van sport en spel in vergelijking met andere kinderen. Even specifieke aandacht voor het kind met DCD, samen spelen en sporten en het krijgen van complimentjes is erg belangrijk voor kinderen met DCD.

Fysiotherapie
Een fysiotherapeut kan samen met het kind speelse oefeningen bedenken waarbij de vaardigheden nodig voor de grove en de fijne motoriek getraind kunnen worden. De fysiotherapeut oefent samen met het kind activiteiten waar het kind moeite mee heeft om zo te zorgen dat het uitvoeren van deze activiteit steeds beter verloopt (bijvoorbeeld klimmen, fietsen, schrijven, knopen dicht doen). Actieve videogames kunnen een leuke aanvullende manier zijn voor kinderen om vaardigheden te trainen. Daarnaast is het vaak op helpend om de spierkracht te trainen, het uithoudingsvermogen en de lenigheid.

Ergotherapie
Een ergotherapeut kan ook oefeningen geven om bepaalde vaardigheden te gaan trainen. Ook kan een ergotherapeut advies geven over hulpmiddelen die de ontwikkeling kunnen stimuleren of juist ondersteunen. Kinderen kunnen baat hebben bij typelessen zodat ze niet al hun schoolwerk hoeven te schrijven, maar alleen tijdens de schrijflessen en de rest van het schoolwerk kunnen typen.

Logopedie
Een logopedist kan bij kinderen met spraakproblemen advies en oefeningen geven hoe hier mee om te gaan.

Revalidatiearts
De revalidatiearts coördineert de verschillende behandelingen en kan ook advies geven voor geschikte sporten en schooltypen. In revalidatiecentra bestaan vaak groepjes voor kinderen met DCD-problematiek waarbij zij groepsgewijs kunnen oefenen met elkaar.

School
Een deel van de kinderen volgt regulier onderwijs al dan niet met extra ondersteuning via een arrangement. Het is voor leerlingen erg helpend als de leerkracht gebruikt wat het hebben van DCD inhoudt. Kleine aanpassingen kunnen helpen om het leren beter te laten verlopen, zoals bijvoorbeeld een schrift met grote hokjes voor rekenen, extra uitleg van de leerkracht in plaats van de opdrachten zelf allemaal moeten lezen.
Een ander deel van de kinderen gaat naar het speciaal onderwijs waar de klassen kleiner zijn en er meer ondersteuning is om kinderen in hun eigen leertempo vooruit te laten gaan. Vaak hebben kinderen hebben kinderen meer oefening en meer herhaling nodig om een vaardigheid te leren.

Orthopedagoog of kinderpsycholoog
Een orthopedagoog of een kinderpsycholoog of speltherapeut kunnen kinderen helpen hoe om te gaan met andere kinderen, met verlegenheid, met angsten en met gevoelens. Zij kunnen ook samen met kinderen kijken welke manier van aanpak bij dit kind werkt.

Kinder- en jeugdpsychiater
Een kinder- en jeugdpsychiater kan advies geven hoe om te gaan met gedragsproblemen zoals  ADHD, autisme en/of stemmingsproblemen. Soms is het nodig om gedragsregulerende medicatie zoals methylfenidaat voor ADHD of risperidon voor prikkelovergevoeligheid te geven. Per kind zullen de voordelen van medicijnen moeten worden afgewogen tegen de nadelen ervan.

Contact met andere ouders
Door middel van een oproepje op het forum van deze site kunt u proberen in contact te komen met andere kinderen en hun ouders/verzorgers die ook te maken hebben met DCD. Dit kan ook via vereniging balansdigitaal.

Wat betekent DCD voor de toekomst?
Verbetering
De meeste kinderen met DCD verfijnen in de loop van de tijd hun fijne en grove motoriek waardoor de problemen die kinderen ondervinden als gevolg van DCD minder worden. Vaak blijven kinderen altijd wat onhandiger dan hun leeftijdsgenoten, maar levert dit minder problemen op in het dagelijks leven. Kinderen hebben een weg gevonden om met hun problemen om te gaan.

Blijvende problemen
Een op de twee volwassenen ervaart in het dagelijks leven nog steeds motorische problemen. Het kan voor volwassenen moeilijker zijn om de vaardigheden van het besturen van een auto goed te leren beheersen. Ook kunnen volwassenen moeite hebben met het organiseren van hun huishouden en administratie. Voor een deel van de volwassene is het moeilijk om in het werktempo te werken wat in een bepaalde bedrijf wordt verwacht. Ook kunnen zij meer tijd, oefening en herhaling nodig hebben om nieuwe taken aan te leren.

Overgewicht
Veel volwassenen hebben weinig plezier in bewegen, omdat ze minder goed zijn in sport. Minder bewegen kan zorgen voor overgewicht. Overgewicht kan weer zorgen voor verschillende soorten gezondheidsproblemen zoals een hoge bloeddruk, een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en suikerziekte. Het is voor volwassenen met DCD heel belangrijk om te zoeken naar een manier van bewegen waar ze wel plezier aan beleven en elke dag minimaal een uur te bewegen. Wandelen en zwemmen zijn prima manieren van bewegen.

Zelfbeeld
Kinderen met een DCD hebben een grotere kans om een minder positief zelfbeeld te ontwikkelen. Ze moeten vaak veel moeite doen om mee te komen en zelfs dan gaat het nog niet zo goed als bij andere kinderen. Het is daarom voor DCD kinderen erg belangrijk om complimentjes te krijgen en te horen dat ze goed hun best doen.

Stemmingsproblemen
Een laag zelfbeeld kan zorgen voor een sombere stemming of angsten. Wanneer de stemming heel somber is, wordt gesproken van een depressie.

Levensverwachting
Kinderen en volwassenen met DCD hebben geen andere levensverwachting dan volwassenen zonder DCD. Bijkomende problemen zoals overgewicht of een sombere stemming kunnen wel van invloed zijn op de levensverwachting.

Kinderen krijgen
Het hebben van DCD heeft geen invloed op de vruchtbaarheid. Kinderen van een volwassene met DCD hebben een verhoogde kans om zelf ook DCD te krijgen.

Hebben broertjes en zusjes ook een vergrote kans om DCD te krijgen?
Het hebben van DCD blijkt vaak wel in de familie te zitten. Erfelijke factoren spelen een rol, maar er is nog niet bekend om welke erfelijke factoren het gaat. Waarschijnlijk ontstaat DCD ook als gevolg van een combinatie van erfelijke factoren en andere factoren.
Broertjes en zusjes hebben een vergrote kans om ook DCD te hebben. Het is alleen moeilijk aan te geven hoe groot deze kans is.

Wilt u dit document printen dan kunt u hier een pdf-versie downloaden.

Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.

Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.

Links
www.hersenstichting.nl
(stichting die bekendheid geeft aan verschillende hersenaandoeningen)
www.balansdigitaal.nl/
(vereniging voor ouders van kinderen met ontwikkelingsstoornissen bij leren en/of gedrag)

Referenties
1. Polatajko HJ, Cantin N. Developmental coordination disorder (dyspraxia): an overview of the state of the art. Semin Pediatr Neurol. 2005;12:250-8.
2. Gibbs J, Appleton J, Appleton R. Dyspraxia or developmental coordination disorder? Unravelling the enigma. Arch Dis Child. 2007;92:534-9.
3. Insights in Developmental Coordination Disorder. Farmer M, Echenne B, Drouin R, Bentourkia M. Curr Pediatr Rev. 2017;13:111-119
4. Physical Therapy Management of Children With Developmental Coordination Disorder: An Evidence-Based Clinical Practice Guideline From the Academy of Pediatric Physical Therapy of the American Physical Therapy Association. Dannemiller L, Mueller M, Leitner A, Iverson E, Kaplan SL. Pediatr Phys Ther. 2020;32:278-313
5. Nederlandse richtlijn DCD 2019
6. Risk factors in early life for developmental coordination disorder: a scoping review. van Hoorn JF, Schoemaker MM, Stuive I, Dijkstra PU, Rodrigues Trigo Pereira F, van der Sluis CK, Hadders-Algra M. Dev Med Child Neurol. 2021;63:511-519
7. Early intervention for children with/at risk of developmental coordination disorder: a scoping review. Zwicker JG, Lee EJ. Dev Med Child Neurol. 2021;63:659-667

Laatst bijgewerkt: 31 oktober 2021 voorheen: 8 september 2021, 25 november 2018 en 12 oktober 2007

 

Auteur: JH Schieving

 

Hier is ruimte voor
Uw verhaal

Heeft uw kind nog andere symptomen, laat het ons weten.